Als je als telefoonfotograaf voor het eerst gaat fotograferen met een systeemcamera (DSLR of MILC), dan is het verkrijgen van de juiste belichting van een foto soms een hele uitdaging. Korte of lange sluitertijd, groot of klein diafragma, hoge of lage ISO en een stopje over-of onderbelichten. Allemaal abracadabra. Het zijn zaken die je op je telefoon nog nooit gezien hebt, want die doet alles in de automaat en doet dat zeker niet onverdienstelijk.
In dit artikel proberen we kort uit te leggen hoe je met de juiste keuze van het belichtings-programma van je EOS (P-, Tv-, A- of M-stand) en met de ‘slimheid’ van de systeemcamera zonder veel hoofdbrekens toch goed belichte foto’s kunt maken. Zorg dat je je EOS-camera bij de hand hebt om meteen zelf bepaalde instellingen ‘live’ te proberen.
Terminologie Voordat we beginnen staan we – helaas – toch even stil bij de terminologie van belichting. Je hoeft dat allemaal niet meteen te onthouden, want veel instellingen doet de camera voor jou. Je kunt dit kader ook desgewenst voorlopig overslaan om later nog eens terug te lezen.
Wil je het nu wel doorlezen, zorg dan dat je je camera bij de hand hebt en zet hem in de M-stand, zodat je de effecten ziet van de verschillende waarden voor diafragma, sluitertijd en ISO. Later kun je de camera dan desgewenst weer op de P-, Tv- of Av-stand zetten.
• Sluitertijd De sluitertijd is de tijd dat de sensor belicht wordt. Deze tijd kan heel kort zijn zoals 1/8000s tot enkele seconden. Onder normale omstandigheden varieert de sluitertijd tussen 1/50s en 1/2000s. Hoe langer de sluitertijd des te helderder de foto en omgekeerd. Logisch toch?
• Diafragma Het diafragma is een moeilijk woord voor de diameter van de lensopening. Een groot diafragma is dus een grote doorlaat van licht door de lens. Een groot diafragma wordt aangeduid met bijvoorbeeld f/2.8 (soms ook F2.8, klein diafragmaGETAL) en een kleine lensopening (dus klein diafragma) heb je bij f/32 (F32, groot diafragmaGETAL). Het maximale en minimale diafragma van een lens wordt bepaald door de specificaties van de lens. Je kunt het diafragma binnen die grenzen zelf instellen. Het normale bereik van het diafragma varieert tussen f/4 en f/22. Bij een groter diafragma wordt meer licht doorgelaten en maak je een foto helderder. Kleine diafragma’s maken een foto donkerder.
• ISO De derde factor in de zogeheten Belichtingsdriehoek is de ISO. Een afkorting voor de gevoeligheid van de sensor. Hoe hoger de ISO – dus hoe hoger de gevoeligheid –, des te minder licht er nodig is voor een goed belichte foto. Bij hoge ISO neemt wel de beeldkwaliteit (iets) af. Het praktisch bereik van de ISO ligt tussen 100 en 12.800. Hoge ISO’s (meer dan 800 tot praktisch 12.800) gebruik je bij weinig licht, dus binnen of bij schemering. Lage ISO’s (100 tot 800) worden gebruikt bij veel licht op het onderwerp, dus vooral buiten of binnen bij studioflits. Het verlagen van de ISO-waarde maakt een foto in principe donkerder. En ook dat werkt andersom, dus maak de ISO hoger en de foto wordt helderder. Je kunt de gevoeligheid van de sensor ook op automatisch zetten (Auto ISO). Veel fotografen zijn hier huiverig voor in verband met onnodig hoge waardes, dus ruis. Tegenwoordig is de Auto ISO echter zo slim, dat het een heel handige instelling kan zijn. Bekijk in deze volgende clip hoe dat werkt:
• Lichtmeting Als je de belichting handmatig gaat regelen en je draait aan de wieltjes van sluitertijd, diafragma en ISO en je kiest bijvoorbeeld 1/500s – f/4 en ISO 400, dan moet je vooraf natuurlijk wel weten hoe het resultaat zal zijn van die combinatie. Je kunt een testfoto maken en kijken of de helderheid goed is en afhankelijk daarvan een andere combinatie kiezen. Dus is de foto te donker, dan maak je de sluitertijd langer of je verhoogt de ISO en hoopt dan dat de belichting beter is. Dat is echter een soort ‘trial and error’ en dat werkt alleen als je onderwerp niet verandert. Heb je spelende kinderen voor de lens of heb je een zonsondergang die zich in een paar minuten voltrekt, dan is de kans groot dat je onvoldoende tijd hebt om zo de juiste belichting te krijgen. Dus het is handig dat je snel de hoeveelheid licht kunt meten wat op je onderwerp valt. Dat zou je kunnen doen met een losse lichtmeter, maar tegenwoordig beschikt elke camera over een ingebouwde lichtmeting. Deze meetmethode ‘kijkt’ hoeveel licht er door de lens valt. Op basis van deze meting zie je de hoeveelheid op een balkje (meetschaal) van -3 tot +3. Voor de meeste onderwerpen die je voor de lens krijgt, is de NUL-stand een prima waarde voor een gemiddeld goed belichte foto.
De lichtmeting is dus eigenlijk de vierde hoek van de Belichtingsdriehoek en dat leggen we uit in onderstaand artikel (klik hier).
• Lichtmeetmethode De camera kan op verschillende manieren het licht meten wat door de lens valt. Zo bestaat Spotmeting, dat alleen naar de helderheid van het centrale punt van de zoeker meet. Dat meetgebied wordt uitgebreider bij de lichtmeetmethodes Deelmeting en Gewogen Gemiddeld. Dé handigste meetmethode is echter Meervlaks (ook wel Evaluatief), waarbij de camera de meting rond het scherpstelpunt het zwaarst laat wegen. Tegenlicht of sterke wisseling van zwarte en witte onderwerpen hebben dan minder directe invloed. Meervlaksmeting geeft in veel situaties een heel acceptabele belichting van de foto’s, die desgewenst nog aangepast kan worden door iets over- of onder te belichten (zie onderstaand). Meer weten over lichtmeetmethodes, bekijk dan deze tutorial:
• Belichtingscorrectie en stopjes Heb je echter een helder onderwerp in beeld (sneeuwvlakte, zonnig zandstrand, witte achtergrondmuur, tegenlicht), dan moet je zorgen dat de lichtmeting een positieve waarde op de meetschaal aangeeft, +1 of +2 Ev, ook wel stopjes genoemd. Dit wordt in het jargon ‘overbelichten’ genoemd. Is het onderwerp donker (schemering, donker bos, zwarte achtergrond), dan moet je één of twee stopjes ‘onderbelichten’ met een negatieve stand van de lichtmeter, zijnde -1 of -2). Bekijk de tutorial voor meer uitleg.
Histogram Hoewel je de helderheid van een foto vooraf kunt beoordelen op het lcd-scherm van je camera (spiegelloos ook in EVF) of na het maken van de opname, kun je aan de hand van het zogeheten histogram ook zien of een foto over- of onderbelicht is. In dit artikel leggen we uit hoe dat werkt.
|
Belichtingsprogramma’s (M, P, T en A)
• M-stand
Veel (gevorderde) fotografen menen dat ze 100% controle hebben over de belichting van de camera als ze in het handmatige belichtingsprogramma werken, de M-stand. Dit is echter maar deels waar. Want als je de interne lichtmeting van de camera als uitgangspunt neemt van je eigen instellingen voor diafragma, sluitertijd en ISO, dan gebruik je toch nog de interpretatie van de camera hoe helder het onderwerp is. De M-stand is prima, maar je moet dan – net als in de overige drie belichtingsprogramma’s – weten wanneer je moet over- of onderbelichten. Je bent bij onvoldoende kennis van zaken dus veel aan wieltjes aan het draaien en er is een kans dat je het beslissende moment mist, omdat je als fotograaf teveel met de getalletjes bezig bent. En in de M-stand werken met de lichtmeting altijd op NUL willen zetten, dan maak je dezelfde ‘fouten’ als wanneer in de P, T of A-stand, waarbij de camera zorgt dat de lichtmeting op de ingestelde waarde (NUL of +/-) staat.
De M-stand is vooral handig als de lichthoeveelheid van het onderwerp nauwelijks verandert en als je met een losse lichtmeter werkt, zoals dat bijvoorbeeld in de studio (flitsen) of bij productfotografie het geval is. In de M-stand kun je natuurlijk wel heel creatief aan de slag door onderwerpen sterk over of onder te belichten.
Contrast Een groot verschil tussen het menselijk oog en een camera is de mate waarin het verschil tussen licht en donker wordt geregistreerd. Het menselijk oog kan op een zonnige dag zowel detail zien witte wolken als in de aanwezige schaduw. Een camera ‘ziet’ of het detail in de wolken (schaduw zwart) of detail in de schaduw (wolken helemaal wit). Met geen enkele combinatie van diafragma, sluitertijd en ISO is dat op te lossen. Ook niet in de M-stand. Het oog heeft dus een groter contrastbereik, wat een systeemcamera in één foto helaas niet kan bewerkstelligen. Met meerdere opnames (belichtingstrapje, HDR-montage) is dat wel mogelijk, maar voor de beginnende systeemfotograaf is dat een gevorderde techniek. Bijzonder is echter dat met een telefoon een dergelijke HDR-opname wel met slechts één druk op de knop gemaakt kan worden. De software van een systeemcamera kan dat (nog) niet zo goed en snel. |
• P-stand
Als je altijd met een telefoon gefotografeerd hebt, dan wil je met je nieuwe systeemcamera in eerste instantie helemaal niet bezig zijn met de getalletjes voor diafragma, sluitertijd en ISO. Je wilt gewoon redelijk eenvoudig mooie foto’s maken. De P-stand in combinatie met Auto ISO is dan een prima beginpunt om 80% van je foto’s goed belicht te hebben. Als je goed weet wanneer je moet afwijken van de NUL-stand van de lichtmeting (dus over- en onderbelichten), dan zijn bijna al je foto’s goed belicht én scherp. Het handige van de P-stand is dat je in sommige gevallen ook met een vaste ISO kunt werken. Dan zul je wel moeten oppassen dat de sluitertijd niet te lang wordt met kans op bewogen foto’s. Je hoeft je echt niet te schamen als je in de P-stand werkt. Je hebt alle aandacht voor je onderwerp en dat is dus ideaal tijdens reportagewerk, zoals een dagje attractiepark of een citytrip. Wil je meer weten over de P-stand en hoe dit programma ‘denkt’, bekijk dan onderstaande tutorials.
Groene stand Bijna elke systeemcamera heeft een volautomatische (groene) stand. Dat lijkt ten aanzien van belichting veel op de P-stand met Auto ISO, maar in de ‘groene’ stand kun je niet over- of onderbelichten of indien gewenst, niet zelf de ISO kiezen. En ook de witbalans en het scherpstelpunt zijn niet aan te passen. Dus je hebt eigenlijk helemaal geen controle over hoe de foto gemaakt gaat worden. Dus bij voorkeur niet de volautomaat gebruiken en beginnen in de P-stand met Auto ISO. |
• Av- en Tv-stand
In de P-stand heb je geen echte controle over een exacte waarde voor diafragma of sluitertijd. Natuurlijk kun je dat met Program Shift steeds proberen te bereiken, maar dat vraagt onnodig veel aandacht en tijd. Stel dat je zoveel mogelijk van het aanwezig licht wilt gebruiken (bijvoorbeeld binnen) of je wilt een onscherpe achtergrond (kleine scherptediepte), dan wil je de foto’s bij voorkeur met een groot, vast diafragma maken, zoals f/2.8 of groter. In de Av-stand (diafragmavoorkeur) is dat mogelijk. Jij stelt zelf het diafragma in en de camera kiest sluitertijd en ISO (bij Auto ISO met slimme instelling: video). Is een foto te donker, ga dan iets overbelichten en is de opname te helder, dan onderbelicht je een stopje.
Dus de Av-stand is ideaal bij low-light/indoor fotografie, bij portretten en natuurfotografie met bestaand licht (kleine scherptediepte) of bij product- en macrofotografie (grotere scherptediepte).
Wil je echter controle over de sluitertijd, omdat je zeggenschap wil over de mate van bewegingsonscherpte van camera of bewegend onderwerp, dan kun je in de Tv-stand (sluitertijdvoorkeur) gaan werken. Jij kiest dan de sluitertijd en de camera kiest het diafragma en de ISO op basis waar jij de stand van de lichtmeter op gezet hebt: nul, over- of onderbelicht. Een stromende beek of golvende zee fotografeer je bij een halve seconde of langer (statief!). Meetrekken met een bewegend voorwerp, doe je bij 1/30s of 1/60s. En een hardloper, wielrenner of vliegende vogel ‘bevriezen’, doe je bij 1/400s of korter. Een artikel over 'fotografie in beweging', lees je hier.
Wil je meer weten over werken in de Av- en Tv-stand, lees dan dit uitgebreide artikel (klik hier).
RAW Ben je op den duur meer gevorderd in fotografie en vertrouwd geraakt met je systeemcamera, dan kun je eens kijken of het bestandsformaat RAW iets is in plaats van de standaard jpg-foto’s. Je krijgt in RAW meer flexibiliteit in het achteraf aanpassen van kleuren en detail, maar ook van de belichting. Dat laatste in tweeërlei zin, zijnde de algemene belichting van de gehele opname, maar ook lokaal door het contrast tussen hooglichten en schaduwen meer in balans te kunnen brengen. Lightroom is het aangewezen programma om RAW-foto’s niet alleen te ‘ontwikkelen’, maar ook te beheren en publiceren. Wil je leren werken in Lightroom, bekijk dan deze playlist van 10 basis-tutorials: https://youtube.com/playlist?list=PLHn-4L9iQQVei4f1RNjSbbkHYZpTBKynz |
Samenvattend puntsgewijs:
• P-stand
De P-stand in combinatie met Meervlaksmeting, Auto ISO en Belichtingscompensatie is ideaal voor snel reportagewerk met veel wisselende lichtomstandigheden. Vergeet niet dat je Program Shift kunt gebruiken voor andere combinaties van sluitertijd en diafragma. De P-stand is ook handig als je snel een invulflits wilt gebruiken.
• Av-stand
De Av-stand is handig als je volledige controle wilt hebben over het diafragma (scherptediepte, weinig licht). Dus bij portretten, product en landschappen. In combinatie met een ‘slimme’ Auto ISO en belichtingscompensatie heb je weinig aandacht nodig voor een goede belichting en kun je je focussen op timing en onderwerp.
• Tv-stand
In de Tv-stand heb je controle over de sluitertijd en kun je beweging van camera en onderwerp regelen. Dus bij sport en actie hebt je dan de dynamiek van je foto’s zelf in de hand: wil je beweging benadrukken of juist bevriezen.
• M-stand
In de M-stand stel je zelf diafragma, sluitertijd en ISO in. Doe je dat echter op basis van de interne lichtmeting, dan zijn de belichtingsresultaten niet anders of beter dan in de P-, Av- of Tv-stand. Pas bij gebruik van een externe lichtmeter heb je écht 100% controle. Als je gaat flitsen, dan heeft de M-stand wel bepaalde voordelen. Op reportage en in E-TTL heb je dan controle én flexibiliteit. In de studio kun je met ook de flitser in de handmatige stand heel precies een model of voorwerp belichten.
Belichtingsvierhoek Diafragma, sluitertijd en ISO worden vaak de Belichtingsdriehoek genoemd, die grotendeels aan de basis ligt van belichting. Het belang van de interne lichtmeter wordt daarbij vergeten. Weten wanneer je moet over- of onderbelichten is net zo essentieel als kennis van de andere drie belichtingsparameters. Dus eigenlijk moet je aan de belichtingsdriehoek een hoekje toevoegen, zijnde de lichtmeter. Meer weten, klik hier. |
Overige instellingen
Wil je als beginnende fotograaf met een systeemcamera ook de andere instellingen weten van je camera, zoals voor kleuren en scherpstelling, bekijk dan onderstaande tutorial.