Als je beweging van een voorwerp wilt bevriezen, dan moet de sluitertijd zo kort zijn dat tijdens die belichtingstijd het bewuste voorwerp hooguit twee of drie pixels opgeschoven is. De absolute snelheid van het voorwerp is daarbij natuurlijk een belangrijke factor. Een GP-motorrijder bevriezen bij 250 km/h kán een kortere sluitertijd vereisen dan een hardloper bij 20 km/h.
Met de nadruk op kan, want ook afstand tot de camera en richting ten opzichte van de as van de lens zijn minstens zo belangrijk als die absolute snelheid. Een kruipende slak haaks op 30cm van de camera vraagt misschien wel een kortere sluitertijd dan een straaljager op 3 km die schuin op je afkomt. Je kunt de ‘juiste’ sluitertijd om de beweging van een voorwerp te bevriezen dus niet direct koppelen aan een absolute snelheid, hoewel er wel vaak een verband is om een sneller onderwerp met een kortere sluitertijd te fotograferen.
Zoekerverblijftijd
Bepalend is eigenlijk de zoekerverblijftijd (ZVT) en dat is de tijd dat het onderwerp van links naar rechts (of vice versa) in het kader verblijft. Het zal duidelijk zijn dat die ZVT korter wordt als de absolute snelheid groter is, als het onderwerp meer kadervullend is (dichterbij of verder ingezoomd) of als het meer haaks op de camera beweegt. In de onderstaande afbeelding wordt dit schematisch geïllustreerd.
Omnidirectionele beweging Een voorwerp beweegt vaak niet met één snelheid. De armen en benen van een hardloper gaan op sommige momenten sneller dan zijn romp. Bij een salto of pirouette is er ook een verschil tussen de snelheid van de as en de buitenzijde. Je kunt proberen echt alle beweging te bevriezen, maar soms krijgt de opname een dynamisch karakter als de snellere onderdelen, zoals armen en benen, nog wel enigszins onscherp zijn. Door bijvoorbeeld 1/1000s te gebruiken in plaats van 1/4000s, win je dan bovendien twee stopjes beeldkwaliteit met een lagere ISO. |
Omdat de zoekerverblijftijd misschien niet echt praktisch werkt, volgt hier een kort lijstje van onderwerpen met daarbij een uitgangswaarde voor de sluitertijd om het onderwerp te bevriezen. Korter zal meer ‘bevroren’, dus scherper zijn.
Rolling shutter
Een fenomeen wat eigenlijk los staat van bevriezen van beweging, maar toch een relatie heeft tot de zoekerverblijftijd, is de vervorming van het onderwerp bij gebruik van de elektronische sluiter als gevolg van ‘rolling shutter’ (klik hier). Een bewegend onderwerp zoals een bal of vogel krijgt een afwijkende vorm omdat het bovenste deel van het voorwerp eerder wordt uitgelezen dan het onderste deel. Daarom zorgt rolling shutter ook voor schuine verticalen op de achtergrond als je meetrekt met een bewegend voorwerp.
De vervorming is echter niet altijd even prominent aanwezig. In principe is de uitleessnelheid van de sensor bepalend, want hoe hoger, des te kleiner de kans op vervorming. Maar ook de relatieve snelheid in je zoeker speelt een rol, oftewel de zoekerverblijftijd. Of je met een groothoek van links naar rechts beweegt met je camera of je doet dat ingezoomd, dan is het verschil in vervorming aanzienlijk. Let wel dat de ingestelde sluitertijd GEEN invloed heeft op de mate van vervorming. Dus zou de onderstaande foto bij 1/8000s genomen zijn, dan zou de hoekververvorming exact gelijk geweest zijn. De foto zou wel scherper geweest zijn.
Het ‘rolling shutter’-effect maakt de elektronische sluiter niet ongeschikt om bewegende voorwerpen te fotograferen of om mee te trekken, maar er is altijd een kans dat vervorming optreedt.
Alleen bij camera’s met een snelle zogeheten ‘stacked sensor’ of met een ‘global shutter’ is vervorming respectievelijk verwaarloosbaar of geheel afwezig. Deze types sensor worden momenteel echter alleen nog maar in high-end camera’s gebruikt, zoals de EOS R3 (stacked).