We hebben in deze serie over flitsen gezien dat flitsen in de P-stand al veel meer controle geeft dan in de volautomatische groene stand. Door te spelen met de ISO-gevoeligheid en (flits)belichtingscompensatie kom je in de P-stand tot goede resultaten met de interne flitser of Speedlight (E-TTL II). Maar wat gebeurt er als je de camera in de Av-stand zet?
Zonder vangnet
Hoewel de controle over je flitsfoto's in de P-stand dus al redelijk groot is, is het toch eigenlijk nog een soort 'veilige modus'. De camera kiest dan bij het flitsen namelijk zelden diafragma's groter dan f/4 (zorgt daarmee voor voldoende scherptediepte) en je zult nooit sluitertijden langer dan 1/60s hoeven verwachten (voorkomt zo bewegingsonscherpte).
Door de camera op Av te zetten, haal je dit vangnet onder je flitsfotografie uit met een grotere kans op fouten, maar wel de mogelijkheid het flitsresultaat nog meer naar eigen hand te zetten. Want wat gebeurt er in de Av-stand?
De lichtmeting van de camera doet net alsof er niet geflitst gaat worden en meet afhankelijk van de gekozen lichtmeetmethode de helderheid van het onderwerp. Met het door jezelf gekozen diafragma stelt hij dan op basis van die lichtmeting (bij voorkeur Meervlaks- of Evaluatiefmeting) een sluitertijd in, waarbij de enige beperking een sluitertijd korter dan de synchronisatietijd (1/200s of 1/250s) is. Langer dan 1/60s is nu echter wel mogelijk. Het idee daarvan is dat de achtergrond, die buiten het bereik van de flitser ligt, nu door het bestaande aanwezige licht precies zo belicht zal zijn als bij een niet-geflitste opname en de belichting van het hoofdonderwerp geregeld zal worden met het flitslicht.
Net zoals in de P-stand kun je nu met de flits- en belichtingscompensatie respectievelijk de helderheid van het hoofdonderwerp en de achtergrond ten opzichte van elkaar regelen (mits onderling op voldoende grote afstand), maar in de Av-stand heb je dus een veel grotere vrijheid in de keuze van sluitertijd en diafragma.
HELDER ONDERWERP Net zoals bij een niet-geflitste foto wordt de lichtmeting bij flitsen beïnvloed door de helderheid van het onderwerp. Zie je veel wit in het kader van je zoeker, dan zul je iets moeten overbelichten en is het onderwerp donker dan moet je een stopje onderbelichten. |
Opletten
In de P-stand kun je dus redelijk onbezorgd flitsen en zullen een te kleine scherptediepte of bewegingsonscherpte zelden of nooit optreden. In de Av-stand moet je echter goed op de sluitertijd gaan letten. 1/40s is bij normaal bewegende onderwerpen en standaard brand-punten geen reden om bewogen flitsfoto's te krijgen, maar wordt de sluitertijd langer dan is bewegingsonscherpte niet denkbeeldig. Je kunt dan een hogere ISO of groter diafragma kiezen of je fotografeert vanaf statief en vraagt je model(len) niet te bewegen tijdens de opname.
LET OP We blijven het herhalen. Hoe je ook flits, zorg altijd dat de afstand tot het hoofdonderwerp binnen het gemiddelde bereik van de flitser ligt en dat het afstandsverschil tussen het voorste en achterste punt van het hoofdonderwerp niet te groot is. Vermijd tevens obstakels dichtbij de camera/flitser. Ze worden overbelicht en blok-keren de flitsbundel. |
Is beweging van het onderwerp onvermijdelijk of wil je die beweging juist als zodanig vast-leggen, dan moet je bij dergelijk lange sluitertijden het flitslicht laten synchroniseren met het 2e gordijn. We hebben deze instelling al besproken in EOSzine 1007 (met animaties), maar toch hier nog even een korte uitleg. Normaal flitst de camera precies op het moment dat het eerste gordijn van de sluiter helemaal omhoog is en de sensor geheel vrij is voor ontvangst van het beeld van het gereflecteerde flitslicht. De rest van de sluitertijd wordt het onderwerp door het aanwezig licht belicht. Is de sluitertijd lang, dan ontstaat er een vaag bewegingsspoor vóór het bewegend onderwerp en dat oogt heel onnatuurlijk. Bij synchronisatie met het 2e gordijn flitst de camera pas net voordat het tweede gordijn sluit. Op de foto is dan al een vaag bewegings-spoor te zien alvorens het onderwerp door het flitslicht pas goed belicht wordt. Het spoor ligt nu achter het bewegende onderwerp en accentueert de beweging van het onderwerp. Nadeel van 2e gordijn flitsen is dat het onderwerp uit focus kan zijn of onjuist belicht, omdat het zich op het moment van de (late) flits op een andere plaats bevindt dan op het tijdstip van meting en scherpstelling.
Is er relatief veel licht aanwezig en wil je toch (invul)flitsen in de Av-stand, let dan ook goed op de sluitertijd. Als deze knippert in het display van de zoeker, dan betekent dit dat de camera gezien het vele licht eigenlijk een kortere sluitertijd zou willen kiezen, maar gebonden is aan de kortste synchronisatietijd. In dat geval zul je de ISO moeten verlagen, het diafragma moeten verkleinen of een ND-filter gebruiken om de sluitertijd langer te krijgen dan 1/200s of 1/250s. Wil je bij veel licht (overdag) toch flitsen én een kleine scherptediepte behouden, dan moet je je Speedlight op Hi-speed Sync zetten. Uitleg hierover vind je in EOSzine 1007 (archief).
Conclusie
Naarmate je meer controle wilt over je flitsfoto's door in de Av-stand te gaan fotograferen is in eerste instantie de kans op het maken van 'fouten' ook groter. Maar zoals we ook in het vorige artikel hebben gezegd: pak je camera, zet hem op de Av-stand, kies een geschikt onderwerp, klap de flitser op of zet de Speedlight aan en ga lekker experimenteren met diafragma, ISO, (flits)belichtingscompensatie en 1e en 2e gordijn en krijg zo een gevoel en routine bij de mogelijkheden en onmogelijkheden van flitsfotografie.