Wie gebruikt er een losse lichtmeter? Uit onze poll (klik hier) blijkt dat misschien maar een procent of zeven van de fotografen regelmatig een lichtmeter gebruikt. De overige 93% baseert de belichting van zijn foto’s dus op de interne lichtmeter van de camera. Wat betekent dat en hoe kun je als fotograaf ‘ingrijpen’? Een kort artikel over belichtingscorrectie (Canon: Belichtingscompensatie).
Interne lichtmeter
Elke camera heeft een interne lichtmeting. Dat is een sensor die de hoeveelheid licht meet die door de lens valt. Dat kan afhankelijk van de ingestelde lichtmeetmethode van het hele kader zijn (Meervlaks/Evaluatief/Matrix) of van een deel van het beeldkader (Centrumgewogen, Deelmeting, Spotmeting). In de M-stand zie je het resultaat van die meting in de schaalverdeling die van -3 Ev via 0 naar +3 Ev loopt. Waarbij de eenheid Ev staat voor Exposure Value en een verschil van 1 Ev overeenkomt met een factor 2 verschil in gemeten licht. Verander je in de M-stand het diafragma, de sluitertijd en/of de ISO-gevoeligheid (belichtingsdriehoek), dan zie je ook het streepje van de lichtmeting verlopen. Voor veel onderwerpen proberen we met een bepaalde combinatie van die ‘belichtingsdriehoek’ het streepje van de lichtmeting op 0 Ev te krijgen. Dat levert in 80% van de gevallen een ‘goede’ helderheid op, waarbij het principe geldt dat de camera het gemeten deel van het kader, een helderheid wil geven van 50% grijs. Dit is dus het 50%-helderheidsprincipe.
Staat de camera in de P-, Av- of Tv-stand dan staat het streepje van de lichtmeting meestal al vast op de waarde van 0 Ev en zoekt de camera zelf de juiste combinatie van diafragma, sluitertijd en ISO die daarbij hoort voor het 50%-helderheidsprincipe. Werk je in de M-stand en zorgt f/2.8, 1/1250s en ISO 100 dat het streepje in op 0 Ev staat, dan zal de camera in de Av-stand (bij Ev = 0) met ISO 100 bij f/2.8 ook tot 1/1250s komen en zal de helderheid van deze twee foto’s identiek zijn.
Belichtingscorrectie
De keuze van het belichtingsprogramma (P, Av, Tv of M) bepaalt dus niet of een foto goed belicht is. Het is de plaats van het streepje van de interne lichtmeter van de camera. Voor 80% van de gevallen wil je die op 0 Ev hebben, zodat de gemiddelde helderheid van de foto overeenkomt met die van 50% grijs. Wanneer gaat dit nu mis en krijg je te maken met een ‘foute’ belichting? Dat is als het onderwerp veel licht of juist heel weinig licht reflecteert. Dus respectievelijk een portret voor een witte achtergrond of een foto in een bedicht bos. Bij de witte achtergrond ‘ziet’ de camera veel licht en zal dit de helderheid van 50% grijs willen geven en de foto wordt dan eigenlijk te donker. In het donkere bos (af zwarte achtergrond) ‘ziet’ de camera weinig licht en zal dit weer tot een helderheid van 50% grijs willen maken, wat te helder is voor dit donkere onderwerp. Welke combinatie je van diafragma, sluitertijd of ISO ook kiest, zolang het streepje van de lichtmeting op 0 Ev staat, zal de helderheid van de betreffende foto’s middengrijs blijven en dus niet correct. Zelfs als je voor meer of minder licht zou zorgen, dan nog volhardt de camera bij 0 Ev in het 50%-helderheidsprincipe. Bij meer licht op het ‘witte’ onderwerp wordt bijvoorbeeld de sluitertijd korter (of diafragma kleiner, ISO lager) en bij minder licht bij het ‘donkere’ onderwerp wordt de sluitertijd langer (of diafragma groter, ISO hoger).
Zelf doen #01 Zet in een ruimte met een constante, heldere verlichting je camera (op statief, op tafel) in Meervlaksmeting en Av-stand bij f/4 en vaste ISO, bijvoorbeeld 800. Zet de autofcus uit. Houd een wit A4-tje beeldvullend voor de lens en druk de ontspanner half in, zodat de camera het licht kan meten. Noteer de sluitertijd. Doe nu hetzelfde maar met een zwart/donker vel papier/voorwerp. Druk weer de ontspanner half in en noteer de sluitertijd. Je zult merken dat ondanks dat de hoeveelheid licht in de ruimte hetzelfde is, de sluitertijd bij het witte vel papier korter is dan bij het 'zwarte' voorwerp. De interne lichtmeter 'kijkt' dus naar de hoeveelheid gereflecteerd licht en niet naar de absolute hoeveelheid aanwezig licht. |
De enige manier om deze ‘witte’ of ‘donkere’ onderwerpen goed te belichten is door af te wijken van het 50%-helderheidsprincipe. Dit doe je door het ‘witte’ onderwerp over te belichten en door het ‘donkere’ onderwerp onder te belichten. Overbelichten betekent dat het streepje van de lichtmeting op een positieve Ev-waarde staat. Bij onderbelichten staat het streepje van de lichtmeting op een negatieve Ev-waarde. De betreffende belichtingscorrectie (belichtingscompensatie) maakt een foto helderder of donkerder door meer of minder licht toe te laten met bijvoorbeeld een langere of kortere sluitertijd dan bij 0 Ev. In de M-stand moet je zelf zorgen dat het streepje op de gewenste plaats staat. In de P-, Av- en Tv-stand zet je zelf het streepje op de juiste waarde en de camera zal daar dan de bijbehorende sluitertijd, diafragma en ISO bij kiezen.
Zelf doen #02 Neem een wit vel papier met alleen tekst. Maak daarvan binnen eens een foto van in de P-, Av-, Tv- of M-stand, waarbij het streepje van de lichtmeting op 0 Ev staat. Als je de foto op je computer in Photoshop bekijkt, dan zul je zien dat het vel papier niet echt helder is. Het heeft een grauwsluier ten gevolge van het 50%-helderheidsprincipe. Neem deze foto bij 0 Ev ook eens buiten. Er is dan veel meer licht aanwezig (kortere sluitertijd, kleiner diafragma en/of lagere ISO), maar de helderheid zal niet veel afwijken van de foto binnen en de grauwsluier blijft aanwezig. Neem beide foto’s nogmaals, maar dan met het streepje van de lichtmeting op +2 Ev. De sluitertijd zal langer zijn (of diafragma groter, ISO hoger) dan bij 0 Ev, zodat de foto helderder zal worden. Afhankelijk van de glans van het papier ligt de juiste belichting (dus echt wit vel papier) tussen een belichtingscorrectie van +1 Ev tot +2 Ev. |
Is bovenstaande uitleg niet helemaal duidelijk, bekijk dan het onderstaande filmpje.
|
De praktijk
Hoe kun je nu zonder al te veel hoofdbrekens zorgen voor goed belichte foto’s? Belangrijk is om de camera zoveel mogelijk denkwerk te laten verrichten, dan heb je zelf meer tijd en aandacht voor kadrering en timing van het onderwerp. Als je met de interne lichtmeting van de camera werkt - en dat doet dus 93% van de fotografen - dan voegt de M-stand (in wisselende lichtomstandigheden) niet zoveel toe door zelf aan de wieltjes van de camera te draaien om het streepje van de lichtmeting op 0 Ev te krijgen. Dat doet de camera in bijvoorbeeld de Av-stand veel sneller. Als je dan de ISO op automatisch zet, dan hoef je ook niet steeds op de sluitertijd te letten dat die te lang wordt (kans op bewegingsonscherpte: klik hier). Kies als lichtmeetmethode Meervlaks (of Centrumgewogen) en zie je bij het terugkijken van een foto, dat een foto te helder of te licht is (eventueel op basis van het histogram, klik hier), dan corrigeer je dat met de belichtingscompensatie en dus ‘een stopje’ over- of onderbelichten.
Voorwerpen waarbij je vaak een positieve Ev moet gebruiken (overbelichten) zijn een skipiste, zonnig zandstrand, tegenlicht, wit papier/achtergrond. Negatieve Ev's (onderbelichten) gebruik je in een donker bos en bij een donkere achtergrond (water, struiken).
Hoog contrast Soms is het verschil tussen donker en licht in het onderwerp zo groot, dat niet alles van het onderwerp goed belicht kan zijn. Staat iemand voor een heldere lucht en maak je dan een foto, dan zal de lucht overbelicht zijn (helemaal wit) als je het model goed wilt belichten. Of bij een zonsondergang zal de voorgrond heel er donker worden, wil je de kleuren en het contrast van de lucht goed in beeld brengen. Staat het hoofdonderwerp binnen bereik van de flitser, dan kun je de flits gebruiken om dit onderwerp goed te belichten zonder dat de achtergrond overbelicht raakt. Dit heet invulflits. Bij een landschap heeft een invulflits weinig effect vanwege de grote afstanden, dus dan kun je een grijsverloopfilter gebruiken om het hoge contrast te overbruggen (klik hier) of opnemen in RAW en de belichting achteraf corrigeren in Lightroom. |
Samenvatting
De lichtmeting uitgevoerd door een camera is de basis voor de keuzes in de zogeheten ‘belichtingsdriehoek’ om te komen tot de gewenste helderheid. Het streepje van de lichtmeter in het midden (0 Ev) zorgt in 80% van de gevallen in een helderheid die overeenkomt met de werkelijkheid, zijnde de helderheid van 50% grijs. Is dat niet het geval of willen we onze eigen werkelijkheid weergeven (highkey, lowkey, silhouet), dan moeten we de belichting corrigeren met de Belichtingscompensatie door middel van een positieve Ev (overbelichten) of met een negatieve Ev (onderbelichten).
Gerelateerde artikelen:
• Av- en Tv-stand: klik hier
• Av- stand en Auto ISO: klik hier
• Helder over helderheid: klik hier