Bij veel onderwerpen is de sluitertijd soms ‘de sluitpost’ van de belichtingsdriehoek. Dat zijn onderwerpen die een bepaalde scherptediepte (=diafragma) ‘vereisen’ en waarbij we tevens bij voorkeur de opname maken bij een zo laag mogelijke ISO (=optimale beeldkwaliteit). Met gekruiste vingers hopen we dan dat de sluitertijd niet te lang geworden is, zodat onscherpte door beweging van de camera of van het onderwerp achterwege blijft. Maar wanneer is een sluitertijd nu te kort of te lang? We kijken naar drie situaties.
• Bevriezen
• Meetrekken
• Lange sluitertijd
Bevriezen
Als je beweging van een voorwerp wilt bevriezen, dan moet de sluitertijd zo kort zijn dat tijdens die belichtingstijd het bewuste voorwerp hooguit twee of drie pixels opgeschoven is. De absolute snelheid van het voorwerp is daarbij natuurlijk een belangrijke factor. Een GP-motorrijder bevriezen bij 250 km/h kán een kortere sluitertijd vereisen dan een hardloper bij 20 km/h. Met de nadruk op kan, want ook afstand tot de camera en richting ten opzichte van de as van de lens zijn minstens zo belangrijk als die absolute snelheid. Een kruipende slak haaks op 30cm van de camera vraagt misschien wel een kortere sluitertijd dan een straaljager op 3 km die schuin op je afkomt. Je kunt de ‘juiste’ sluitertijd om de beweging van een voorwerp te bevriezen dus niet koppelen aan een absolute snelheid, hoewel er wel vaak een verband is om een sneller onderwerp met een kortere sluitertijd te fotograferen.
Bepalend is eigenlijk de zoekerverblijftijd (ZVT) en dat is de tijd dat het onderwerp van links naar rechts (of vice versa) in het kader verblijft. Het zal duidelijk zijn dat die ZVT korter wordt als de absolute snelheid groter is, als het onderwerp meer kadervullend is (dichterbij of verder ingezoomd) of als het meer haaks op de camera beweegt. In de onderstaande afbeelding wordt dit schematisch geïllustreerd.
Omnidirectionele beweging Een voorwerp beweegt vaak niet met één snelheid. De armen en benen van een hardloper gaan op sommige momenten sneller dan zijn romp. Bij een salto of pirouette is er ook een verschil tussen de snelheid van de as en de buitenzijde. Je kunt proberen echt alle beweging te bevriezen, maar soms krijgt de opname een dynamisch karakter als de snellere onderdelen, zoals armen en benen, nog wel enigszins onscherp zijn. Door bijvoorbeeld 1/1000s te gebruiken in plaats van 1/4000s, win je dan bovendien twee stopjes beeldkwaliteit met een lagere ISO. |
Omdat de zoekerverblijftijd misschien niet echt praktisch werkt, volgt hier een kort lijstje van onderwerpen met daarbij een uitgangswaarde voor de sluitertijd om het onderwerp te bevriezen. Korter zal meer ‘bevroren’, dus scherper zijn.
Statief en beeldstabilisatie Als het onderwerp stilstaat en de camera op een stabiel statief, dan speelt de sluitertijd natuurlijk geen rol in registratie van het onderwerp. Dus bij product, food en interieur, maar ook bij landschap en architectuur. Met beeldstabilisatie kun je ook met langere sluitertijden werken, maar is alleen nuttig om onscherpte door beweging van de camera te verminderen. Bij stilstaande onderwerpen ideaal, maar beweegt het onderwerp, dan zal de sluitertijd toch niet langer mogen zijn dan in bovenstaande tabel. Met een 50mm lens met beeldstabilisatie zul je toch met 1/50s of korter moeten werken als je mensen in de zoeker hebt. Beeldstabilisatie is dus vooral nuttig bij langere brandpunten. |
Meetrekken
Als je beweging bevriest met een korte sluitertijd, dan is het afhankelijk van de stand van het onderwerp of de foto beweging suggereert. Als een hoogspringer in de lucht hangt boven de lat, dan weet iedereen dat hij in beweging is en een dergelijke opname kan heel dynamisch zijn. Bevries je echter de beweging van een Formule 1 wagen, die gewoon op vier wielen door de bocht komt, dan zou hij net zo goed stil kunnen staan. Om dan toch de indruk van beweging te wekken in je foto’s, zou je met een langere sluitertijd - tussen 1/200s en 1/30s - kunnen meetrekken. Je beweegt dan mee met de beweging van het onderwerp en drukt af als deze haaks op de camera is. Het onderwerp zal dan relatief scherp zijn ten opzichte van de onscherp gestreepte achtergrond. De beste resultaten krijg je als het onderwerp haaks op de camera beweegt, dus een langsrijdende auto, motor of fietser of een voorbijlopende atleet. De procedure is als volgt. Zet de camera in de Tv-stand, continue (servo) autofocus en in de motordrive. Kies de gewenste ‘lange’ sluitertijd en zodra het onderwerp in beeld komt, druk je de ontspanner half in om scherp te stellen, waarna je de ontspanner ingedrukt om een serie foto’s te maken tijdens het volgen van het onderwerp. Volg de beweging door uit de heupen mee te draaien. Maak al draaiend de foto’s en blijf na de reeks nog even meebewegen, zodat de totale draaibeweging vloeiend is ten tijde van de opnames. In de serie die je gemaakt hebt, zul je met een redelijk grote kans een opname hebben met een ‘scherp’ onderwerp.
Deze meetrek-techniek vraagt enige oefening, maar als je eenmaal de slag te pakken heb, kun je zo heel dynamische en soms zelfs kunstzinnige foto’s maken. Let op dat alleen de onderdelen van het onderwerp die exact met dezelfde snelheid in dezelfde richting als de camera bewegen, scherp zijn. Dus bij een wielrenner zijn dat zijn borst, armen en hoofd en het frame van zijn fiets, maar de op- en neergaande benen en de spaken van de wielen zullen bij een goede meetrekfoto altijd onscherp en bewogen zijn. Deze onscherpe bepaalt samen met de gestreeptheid van de achtergrond de dynamiek van de foto.
Relatieve scherpte Als je voor het eerst meetrekfoto’s gaat maken zul je relatief gesproken met te korte sluitertijden beginnen in een poging om het onderwerp zoveel mogelijk haarscherp te krijgen. Vaak is dan de achtergrond te weinig gestreept, wat ten koste gaat van de dynamiek van de opname. Soms kun je dus beter voor langere sluitertijden kiezen. Dan is op 100% het onderwerp misschien niet scherp, maar omdat de achtergrond dan erg bewogen is, is het onderwerp visueel wel heel scherp en heb je toch een heel dynamisch beeld. |
Een goede meetrekfoto wordt niet alleen bepaald door de scherpte van het bewegende onderwerp, maar ook door de keuze van de achtergrond. Een vogel meetrekken met een strakblauwe lucht als achtergrond sorteert weinig effect, omdat je de ‘streping’ van de achtergrond dan niet kunt zien. Een goede achtergrond voor meetrekfoto’s bevat dus detail in de vorm van mensen, flora en fauna en gebouwen.
Lange sluitertijd
Om beweging in een ‘stilstaande’ foto te krijgen, is een lange sluitertijd in combinatie met meetrekken een prima methodiek. Je krijgt dan dus een relatief scherp bewegend onderwerp en een onscherp gestreepte achtergrond. Dit relatieve scherpteverschil tussen onderwerp en achtergrond suggereert dus de indruk van snelheid. Dat verschil in scherpte kun je ook omdraaien. Dus een scherpe achtergrond en een bewogen onderwerp. Een paard dat over een hindernis springt of een verspringer die in de zandbak landt. Paard en springer zijn dan in een zekere mate onscherp en hindernis en zandbak scherp. Het opspattende zand is natuurlijk dan weer wel onscherp. Belangrijk bij het effect is weer de keuze van de sluitertijd en die kan iets langer zijn dat bij meetrekken, dus ergens vanaf 1/30s of langer. Het is soms even zoeken naar mate van onscherpte en herkenbaarheid van het bewegende onderwerp.
Bij 1/10s kan een snel bewegend onderwerp al bijna volledig transparant worden op een foto. Hoe transparant een bewegend onderwerp wordt, is niet alleen afhankelijk van de lengte van de sluitertijd, maar ook van de reflectie van licht op het onderwerp. Een zwart onderdeel zal meer ‘verdwijnen’ dan een wit of glinsterend onderdeel. Dat fenomeen kun je gebruiken om tot bijzondere opnames te komen van bijvoorbeeld een danser op een podium met lichte en donkere kleding onder spotlicht.
Bij de genoemde sluitertijden zou je de camera nog stabiel in de hand kunnen houden en profiteren van eventueel aanwezige beeldstabilisatie. Wordt de sluitertijd langer dan 1/10s, dan zul je ondersteuning moeten gebruiken van bijvoorbeeld een statief, muurtje of de grond.
Van kort naar lang Overdag bij veel licht zal de sluitertijd zonder hulpmiddelen zelfs bij het kleinste diafragma en de laagste ISO niet veel langer kunnen zijn dan 1/5s. Je kunt die tijd 'verlengen' met een montage van een serie met 'kortere' sluitertijden (klik hier). Vind je dat een bewegingseffect een langere sluitertijd behoeft, dan zul je licht tegen moeten houden door een grijsfilter (ND-filter) voor de lens te schroeven. Deze zijn er in verschillende dichtheden (klik hier). Met de zogeheten ‘Big stopper’ kun je de sluitertijd zelfs verlengen met een factor 1000 (10 stops). |
|
Samenvatting
Er bestaat dus niet zoiets als de 'juiste' sluitertijd, maar eerder een 'passende' sluitertijd. Wat het ook is, wees je bewust van de invloed van de sluitertijd op de registratie van je onderwerp en laat het geen 'sluitpost' zijn van je belichting.