Een goed belichte foto maken. Als je de theorie daarvan op een rijtje zet, dan zijn er behoorlijk veel factoren die daarbij een rol spelen en dus ook roet in het eten kunnen gooien. Moet je alles weten over lichtmeting, diafragma, sluitertijd, ISO, histogram en belichtingscorrectie, maar ook over scherptediepte en bewegingsonscherpte? Of laat je het denkwerk - gecontroleerd - over aan de camera, zodat je meer tijd hebt voor het onderwerp? Dit artikel gaat daarom over de intelligentie van een digitale camera anno 2017.
Belichting
Een goed belichte foto is een opname waarbij de helderheid van het onderwerp overeenkomt met de werkelijkheid of met je eigen creatieve interpretatie daarvan. Belangrijke randvoorwaarden bij een ‘goede’ helderheid zijn tevens dat (1) de foto vrij is van onscherpte door beweging van de camera, (2) dat de scherptediepte moet passen bij het gewenste beeldkarakter en (3) dat er zo min mogelijk ruis ontstaat.
Nu kun je aan de slag gaan met een losse lichtmeter en in de M-stand van de camera diafragma, sluitertijd en ISO instellen. Prima als je alle tijd hebt en het aanwezige licht constant is (studio). Als je echter alert moet zijn door steeds veranderende onderwerpen en wisselend licht, dan zul je op die manier vaak te laat zijn om het juiste moment in beeld te brengen. Gebruik je de interne lichtmeting van de camera, dan gaat het al een stukje sneller, maar ben je toch nog veel aan de knopjes aan het draaien en kun je er met de belichting soms flink naast zitten.
‘Verlichtend’ denken
Hoe denken we eigenlijk als we de belichting aan het regelen zijn? In 80% van de gevallen willen we dat de lichtmeter op 0 Ev staat, wat betekent dat de gemiddelde helderheid van de foto overeen zal komen met die van 50% grijs. In 5% van de situaties (donker bos, donkere achtergrond) moeten we onderbelichten (lichtmeting camera op -1 tot -2 Ev) en in 15% van de tijd (tegenlicht, lichte achtergrond) is overbelichting nodig (lichtmeting camera op +1 tot +2 Ev). Bij de keuze van de benodigde instellingen voor diafragma, sluitertijd en ISO is een van de drie genoemde uitgangspunten dat we bewegingsonscherpte voorkomen met een ‘korte sluitertijd’. Is er weinig licht, dan zullen we vaak eerst het diafragma vergroten (meer licht doorlaten) en als dat niet voldoende is, de ISO verhogen. Of wanneer het diafragma op een vaste waarde (veel of weinig scherptediepte) moet blijven en we zien dat de sluitertijd te lang is, dan zullen we de ISO weer net zo ver verhogen tot de sluitertijd precies voldoet aan de brandpunt-sluitertijdregel t=1/f* (klik hier). Want in beide voorbeelden we willen zo min mogelijk ruis op de foto, een ander belangrijk uitgangspunt bij het maken van goed belichte foto’s. Als we met een lens met een brandpunt van 50mm bij een stilstaand onderwerp mogen kiezen tussen f/4 • 1/800s • ISO 800 of f/4 • 1/100s • ISO 100, dan kiezen we waarschijnlijk de laatste combinatie.
Gecontroleerde automatiek
Als je in de M-stand goed op de stand van de lichtmeting let en je regelt de belichting met sluitertijd/ISO of diafragma/ISO in achtneming van de bewegingsonscherpte en scherptediepte, dan werkt dat prima en ook nog redelijk snel. Zoom je echter in, waardoor brandpunt en vaak ook diafragma verandert, dan moet je toch alert zijn op de sluitertijd en mogelijke onderbelichting. En verandert de hoeveelheid licht of de helderheid (reflectie) van het onderwerp, dan is ook je aandacht gewenst.
Wil je je dus volledig kunnen concentreren op het onderwerp, de kadrering en je timing, dan is het misschien niet onverstandig de belichtingsregeling over te laten aan de intelligentie van de camera. Een voorbeeld.
De camera staat op Meervlaksmeting (Evaluatief), Av-stand en Auto ISO. Je stelt zelf een vast diafragma in afhankelijk van de gewenste scherptediepte en eventueel op basis van de aanwezige hoeveelheid licht (weinig licht: groot diafragma). Het streepje van de lichtmeting staat op 0 Ev. Je kadert het onderwerp en drukt de ontspanknop half in. De camera meet het licht dat via het onderwerp door de lens op de sensor valt. Omdat hij geleerd heeft dat de ISO zo laag mogelijk moet blijven, zal hij eerst de sluitertijd gaan aanpassen voor een goede belichting. Bij weinig licht zou de sluitertijd langer kunnen worden dan op basis van ‘1/f’ en omdat de camera het gebruikte brandpunt van de (zoom)lens weet, zal hij bij het verlengen van de sluitertijd stoppen bij 1/f seconde. Zoom je uit, dan laat hij de sluitertijd langer worden. Zoom je in dan kiest hij een kortere sluitertijd. Allemaal met het doel onscherpte door beweging van de camera te voorkomen. Heeft de camera zijn sluitertijdgrens bereikt, dan pas zal hij de ISO gaan verhogen voor een correcte belichting.
Het ‘denkproces’ van de automatiek van de camera is dus niet veel anders dan zelf regelen in de M-stand op basis van de interne lichtmeting. Dus bij het bovenstaande voorbeeld met de 50mm lens komen zowel de camera in de Av-stand met Auto ISO als de fotograaf in de M-stand tot dezelfde f/4 • 1/100s • ISO 100 en zal de helderheid van de ‘auto’- en ‘hand’-foto exact gelijk zijn, maar de camera heeft dat in een fractie van de tijd gedaan.
Beeldstabilisatie
De 1/f-regel bepaalt dus de keuzes van de Auto ISO in de Av-stand, wat op zich prima is en de ISO meestal niet onnodig hoog zal maken. Werk je echter met een lens met beeldstabilisatie (of vanaf statief), dan moet de Auto ISO een beetje geholpen worden. Stel je fotografeert bij f=200mm met een lens met beeldstabilisatie (IS). De camera zou dan bij 1/200s de ISO gaan verhogen, terwijl een foto bij 1/50s (2 stopje langer) dankzij de beeldstabilisatie ook nog scherp zou zijn. Bij nieuwe EOS-camera’s kun je de 1/f-regel bij Auto ISO dan aanpassen met drie stapjes sneller of langzamer. In het geval van beeldstabilisatie zet je deze waarde op -2 en je zult merken dat in het genoemde voorbeeld de sluitertijd 1/50s wordt in plaats van de 1/200s en dat dus de ISO twee stops lager kan blijven. De camera ‘denkt’ dus eigenlijk weer niet anders dan dat je zelf gedaan zou hebben, maar dan vele malen sneller.
Belichtingscompensatie In 80% van de gevallen is de helderheid van de wereld 50% grijs. Zie je een donkere achtergrond, dan moet je dus onderbelichten en is de achtergrond helder (betrokken lucht) of wit, dan moet je overbelichten. Op elke EOS kan dat heel eenvoudig in de Av-stand door te werken met de Belichtingscompensatie. Kijk eventueel in de handleiding hoe dat precies werkt. Een visuele uitleg zie je in deze clip: klik hier. |
Bewegingsonscherpte van onderwerp
Met het aanapssen van de 1/f-regel bij Auto ISO voorkom je dus onnodig hoge ISO’s bij beeldstabilisatie en ook bij in- en uitzoomen gebruik je altijd de optimale sluitertijd ten aanzien van bewegingsonscherpte bij een zo laag mogelijk ISO.
Daar zit echter een ‘maar’ aan. Stel dat je de minimale sluitertijd bij Auto ISO twee stopjes langer gezet hebt, dan geeft dat bij f=200mm, dus een langste sluitertijd van 1/50s. Dit voorkomt onscherpte door beweging van de camera én in veel gevallen ook door beweging van het onderwerp. Gesteld echter dan je uitzoomt naar 70mm, dan zal de camera bij weinig licht de sluitertijd verlengen naar 1/20s (ongeveer twee stops langer dan 1/70s). De kans op onscherpte door beweging van de camera is dan net zo klein als bij 1/50s bij 200mm, maar de kans op bewegingsonscherpte door beweging van het onderwerp is bij 1/20s dan veel groter. Iemand die tijdens een gesprek met zijn hoofd beweegt, zal bij 1/20s onscherp zijn. In dit soort gevallen - ‘bewegend’ onderwerp - met bijvoorbeeld een EF-S 18-135mm IS of EF 70-200mm IS heb je dus behoefte aan een vaste ondergrens, dus nooit langer dan 1/60s. Bij steeds meer EOS-camera’s kun je daarom bij Auto ISO een vaste ondergrens instellen voor de sluitertijd.
Zo’n vaste ondergrens kun je in Av-stand en Auto ISO ook gebruiken bij lenzen met een vast brandpunt en bij sport. Dat laatste vraagt enige toelichting. Stel dat je voetbal fotografeert. Normaal zou je dan werken in de Tv-stand met een sluitertijd van bijvoorbeeld 1/1000s of 1/2000s. Ook dan kun je de Auto ISO gebruiken, maar bij minder licht zal de camera altijd eerst het diafragma zo groot mogelijk maken en dan pas de ISO verhogen. Dat heeft twee nadelen. Je raakt misschien ongewild scherptediepte kwijt en veel lenzen zijn bij hun maximale diafragma niet 100% scherp. Dan is het handiger om in de Av-stand te werken (bv. bij f/3.5 in plaats van f/2.8) en de minimale sluitertijd van de Auto ISO op 1/1000s te zetten. Je werkt dan met én een veilige sluitertijd (bevroren beweging) én een optimaal diafragma (lensscherpte en scherptediafragma) én met een zo laag mogelijk ISO. Dat is dus een ‘win-win-win’-situatie, terwijl je eigenlijk nooit op de instellingen van diafragma, sluitertijd en ISO hoeft te letten voor een goede belichting en dus onbezorgd het spel kunt volgen.
Flitsen en Auto ISO Bij flitsen is de Auto ISO naar boven begrensd tot slechts 400. In de P-stand geeft dat redelijk resultaten, maar het flitslicht typeert dan vaak het beeldkarakter. Wil je het bestaande licht meer betrekken in de flitsbelichting, zet de ISO dan vast op 800 tot 1600. |
Samenvatting
Wil je bij steeds wisselende lichtomstandigheden en veranderende onderwerpen (reportagewerk, dagje uit, vakantie) weinig hoofdbrekens hebben aan een goede belichting, maar toch veel controle over bewegingsonscherpte, scherptediepte en ruis hebben, dan is de Av-stand in combinatie met Auto ISO een perfecte keuze. Het enige wat je hoeft te doen is vooraf de minimale sluitertijd van de Auto ISO te configureren: 1/f met 2 stops langer bij zoomlens met IS óf een vaste ondergrens. De camera ‘denkt’ dan hetzelfde zoals jezelf zou doen. Tijdens het fotograferen zul je overigens wel bij donkere of lichte achtergronden de belichting moeten sturen met behulp van de Belichtingscompensatie, maar dat besef moet je ook hebben als je in de M-stand werkt.
Bovenstaande werkwijze levert in 98% van de gevallen goede resultaten, maar is natuurlijk niet perfect. Soms moet je toch een andere lichtmeting kiezen of de camera ‘op de hand nemen’. Maar dat moet eerder uitzondering dan regel worden, want alle denkwerk die je besteedt aan de instellingen van de camera kun je niet besteden aan je onderwerp en daardoor zou je fotokansen kunnen missen.